wanhopig kijk ik om me heen
het is een wezensvreemde klus
te leven als een echte mus
amper groen en heel veel steen
dat makkelijke mensenvoer
zo goed bedoeld maar ongezond
mijn lieve jong is kogelrond
lui, geen jager en niet stoer
hangt hele dagen in het nest
zelf zingen noemt ze zo-antiek
luistert ’t liefst naar rapmuziek
rommel die haar smaak verpest
best leuk zo’n dwarse pubergriet
dat gedoe met wilde veren
maar ooit zal ze moeten leren
een mus is mus en geen parkiet